De architect
In tegenstelling tot de bekende galerijflats in de Bijlmer werd Gouden Leeuw, samen met zustercomplex Groenhoven, ontwikkeld als een stelsel van losstaande woontorens, verbonden door een inpandige loopstraat. De torens verschillen in hoogte. De situering en indeling is zodanig dat er een grote mate van privacy is. De ‘natte ruimtes’ werden gesitueerd rondom de kern. Architect van Stigt werd in zijn ontwerp gestuurd vanuit zijn belangstelling voor het structuralisme, gebaseerd op vierkanten, de zogenaamde ‘menselijke maat’. In bijgaand interview vertelt de architect daarover uitgebreid.
Joop van Stigt – bouwer van de 35-jarige Gouden Leeuw (overleden in 2011)
Gouden Leeuw bestaat 35 jaar. Begin 1974 werden toren 1 en 2 opgeleverd en een jaar later toren 9 en 10. In 1975 volgden toren 8 t/m 1 (in die volgorde) van Groenhoven.
De zinnen en zinsdelen tussen ” … ” zijn citaten van Van Stigt, tenzij uit de tekst anders blijkt. Architect van de “menselijke maat”. Het interview met Van Stigt verliep niet volgens het tevoren zo zorgvuldig opgestelde vragenschema. Binnen de kortste keren zaten de interviewers te bladeren in een map met foto’s van Afrikaanse huizen. Even later troonde hij hen mee naar een “showroom”, volbehangen met maquettes en tekeningen. Ze kregen “college” (zouden zijn studenten in Delft ook zo genoten hebben?) over architectuur en de mens.
“Het is leuk voor een architect om een gebouw te maken dat hij mooi vindt.
Maar het is nog leuker om een gebouw te maken waar een ander zich goed in voelt.
Dát vind ik de kick”.
Het interview is wel af gekomen. Maar veel later dan gepland. Dat vonden ze niet erg. En hij kennelijk ook niet. Zo is Van Stigt:. Een vriendelijk mens, makkelijk toegankelijk, zonder kapsones, bezield en bevlogen. En zo praat hij ook. Urenlang. Maar ook de all-round bouwer die met kennis van techniek en financiën vastberaden en hardnekkig zijn projecten probeerde door te zetten. Zonder deze eigenschappen was Gouden Leeuw er nooit gekomen!
“Kennis van techniek is het gereedschap waarmee je bouwt“. Van timmerman tot architect en hoogleraar, zo is het werkzame leven van Van Stigt (1934) samen te vatten. Hij wilde aanvankelijk timmerman worden, Maar op de ambachtschool had hij het na tien dagen (!) wel gezien. Zijn vader stimuleerde zijn 14 kinderen om te gaan studeren en zo kwam Joop op de avond-h.t.s. terecht. Overdag werkte hij bij een aannemer waar hij de bouw vanuit de praktijk leerde kennen. In 1953 vond hij een baan bij een architectenbureau. Bij het tekenen van bouwprojecten kon hij zich meten met de afgestudeerde vakmensen die daar werkten. “Ik wist hoe je iets maken moest. En als die boterletters het kunnen, dan kan ik ook architect worden”. Dat werd hij, via studie aan de Academie van Bouwkunst. Een van zijn docenten was Aldo van Eyck, architect van het Burgerweeshuis aan de Amstelveenseweg. Hij vroeg hem als tekenaar-opzichter bij de bouw van het weeshuis, de “bakermat van het structuralisme”. Daar ontmoette hij leden van de “Forumgroep”, een aantal architecten rond het tijdschrift Forum die zich afzetten tegen de saaie naoorlogse (woning)bouw. Zo werd Van Stigt een van de toonaangevende architecten van het structuralisme.
In 1963 startte hij een eigen bureau, in een schitterend pand aan de Herengracht dat volgens eigen ontwerp gerestaureerd en ingericht werd. Veel (Afrikaanse) kunst en foto’s sieren het inwendige. Bij binnenkomst zie je in het souterrain een expositie van jonge kunstenaars. Het architectenbureau wordt geleid door Van Stigt zelf, zijn vrouw Gonny en zijn zoon André. Deze heeft zijn naam gevestigd door zijn smaakvolle restauratie (“voor een appel en een ei”) van de Vondel-kerk (1986).
In 1987 kreeg Van Stigt een eervolle prijs voor zijn gehele werk: de BNA-kubus (BNA = Bond van Nederlandse Architecten). In datzelfde jaar werd hij hoogleraar aan de T.U, in Delft. Ook daar praatte hij langer dan de bedoeling was: “De toegemeten tijd voor college’s is veel te kort om de studenten voor de valkuilen te behoeden die in de boze wereld van het bouwen zitten“. Hij leerde hen vooral over techniek en cultuur.“Als je geen respect hebt voor de cultuur uit het verleden, heb je ook geen toekomst”. Dat respect voor de cultuur uit het verleden werd de kleine Joop door zijn vader met de paplepel ingegoten. Tijdens wandelingen door Amsterdam vertelde pa van alles over de geschiedenis en de gebouwen van de stad, in het bijzonder die van “plan-Zuid” van Berlage waar het gezin woonde. De huizen in de stijl van de Amsterdamse School (wereldberoemd behalve in Amsterdam) noemde zijn vader de “eerste kastelen voor de arbeider”. Zo zag Joop in dat je ook voor de smalle beurs kwaliteitswoningen kunt bouwen.Van Stigt hééft wat met de oude stad in het algemeen en die van Amsterdam in het bijzonder: “een uiterst geraffineerd functioneel wereldberoemd stedenbouwkundig concept”. Nog steeds onovertroffen want “de Zuidas verliest het in alle opzichten van de kwaliteiten van het plan Berlage en de historische kern; dus handen af van de historische stad”. Hij heeft dan ook niet veel op met allerlei (grootschalige) nieuwbouw zoals de Nieuwezijds Kolk: “Ik hoef geen sloopvergunning voor te stellen want de boel komt vanzelf wel naar beneden, huurders vertrekken en er zit geen loop in de winkels”. Kortom: “Stadsvernieuwing door kaalslag is niet alleen cultureel onaanvaardbaar maar ook economisch niet te realiseren”. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Van Stigt rond 1980 zijn aandacht verlegde van nieuwbouw naar restauratie en renovatie, vooral in Amsterdam. Zijn ideeën om geen enorme kaalslag te plegen maar om slechte bouwblokken stapsgewijs te vervangen of te renoveren, ondervonden aanvankelijk veel scepsis: “men geloofde er niet in”. Zijn doorzettingsvermogen en berekeningen dat dit financieel haarbaar was, gaven uiteindelijk de doorslag. Het zal hem goedgedaan hebben dat zijn eerste grote renovatieopdracht een woningcomplex in de R.L. Takstraat was, volgens mij de mooiste straat in zijn geliefde plan-Zuid. Een jaar daarna mocht hij de vervallen pakhuizen van het Entrepotdok achter Artis ombouwen tot woningen (“een huzarenstukje”). Hij kreeg voor het resultaat twee prijzen. Zijn naam als renovateur/-restaurateur was gevestigd en de opdrachten stroomden toe. Een kleine greep in chronologische volgorde: Begijnhof, Westerkerk, Oranje Nassaukazerne aan de Sarphatistraat (ombouw tot woningen en bedrijven), Olofskapel (stond op de nominatie om gesloopt te worden), Oude Kerk (“Met zo weinig bouwmaterialen zo iets groots bouwen doet men niet meer. Dit is nu echt een milieuvriendelijke kerk”), Graansilo en Droogbak (beide ten westen van het C.S.). Als laatste te noemen één van de hoogtepunten van bureau Van Stigt: de ombouw van het Olympisch Stadion tot atletiekstadion, ook weer in plan-Zuid. Dit sierlijke gebouw is na lange en harde strijd van de sloop gered. Ondanks de toch behoorlijke ingrepen, zoals het verwijderen van de tweede ring, zijn de kosten slechts 24 miljoen, “De helft van de meerprijs van de Arena”, merkt Van Stigt vergenoegd op. Dat het voor die prijs kon wilde men eerst niet geloven.
Zo was het indertijd ook bij Gouden Leeuw. “De uitgangspunten van het Nieuwe Bouwen zijn dezelfde als van arme volken die hun cultuur hoog wisten te houden”. De belangstelling voor andere culturen (“mijn antropologische afwijking”) zat er bij Joop al vroeg in. Als tiener koos hij voor een bouwtechnische opleiding omdat een oudere broer missionaris zou worden. Dan kon hij samen met hem “meehelpen aan het bouwen van scholen en kerken aan de andere kant van de wereld. Mijn broer werd geen missionaris, maar ik bouw wel scholen, putten en dammen in Afrika”. Van Stigt kwam via via terecht in Mali, bij het Dogon volk. Tot zijn verrassing bleken de maten, die hij toen al gebruikte in zijn woningen, overeen te komen met de maten van het traditionele Dogon huis. Zowel hij als de Dogon gebruiken de “menselijke maat“: “Als een mens zijn armen uitstrekt, is hij 1,80 m breed (= 2 stappen). Een ruimte waarin mensen zich op hun gemak voelen, is vaak een veelvoud van die maat”.
De plattegrond van het Dogon huis lijkt “op de gestalte van een mens met hoofd, lijf en ledematen. De centrale ruimte (3,60 bij 3,60 m) waar de mensen wonen, eten en slapen, is de buik van de moeder. Daar voelen mensen zich beschermd als voor hun geboorte”. De plattegrond van Gouden Leeuw lijkt niet op een mens, maar bevat wel de “menselijke maat”: in een vijfkamerflat passen vier vierkanten met zijden van 5,40 m.
Drie aspecten van en in zijn leven hebben hun beslissende stempel op het werk van Van Stigt gedrukt. Zijn uitgebreide praktijkervaring stelde hem in staat om met slimme materiaalkeuzes en productietechnieken veel kwaliteit voor weinig geld te leveren. Via Aldo van Eyck kwam hij in de wereld van het structuralisme terecht, hetgeen interessante gebouwen opleverde. Zijn diep-menselijke gevoel, gepaard met brede culturele belangstelling, bracht hem als vanzelf tot de “menselijke maat”.Die drie aspecten komen in de volgende artikelen steeds terug. Joop van Stigt kan niet beter gekarakteriseerd worden dan met de titel van zijn afscheidsrede als hoogleraar (1999):“Cultuur en techniek zijn bepalend voor de architectuur. Een land, een volk dat zijn cultuurbezit afbreekt heeft geen toekomst”.
De man van de vierkantjes – De geboorte van het structuralisme
Van Stigt maakte als tekenaar-opzichter bij de bouw van het Burgerweeshuis (“ik moest zorgen dat alles op z’n pootjes terecht kwam”) kennis met “de vierkantjes”. Dat gebouw bestaat in wezen uit geschakelde vierkanten naast elkaar. Dit leidde volgens van Stigt tot “overmaat” dus tot te hoge kosten. Bovendien wilde hij flexibeler bouwen: ruimtes die voor meervoudig gebruik geschikt zijn. In het Burgerweeshuis daarentegen had ieder “vierkant” een specifieke bestemming. Dat was trouwens ook de opdracht voor Aldo van Eyck. Zo ging de student aan de Academie van Bouwkunst met vierkantjes “spelen”. Eind jaren vijftig ontwierp hij een denkbeeldig “huis voor prinses Beatrix”. Hij schoof twee vierkanten langs de diagonalen een beetje in elkaar zodat ze elkaar gedeeltelijk overlapten. In deze configuratie was flexibel gebruik mogelijk en ontstond in de hoeken een beschermde entree of een beschut zitje. Hier zijn al kenmerken zichtbaar van wat later, onder andere door Van Stigt, het “structuralisme” genoemd werd. Die in elkaar geschoven vierkanten werden een specialiteit van Van Stigt en vind je in bijna al zijn ontwerpen terug. Een uitzondering is Gouden Leeuw: wel een spel van vierkanten maar niet overlappend.
Prix de Rome
Zijn naam als structuralist vestigde van Stigt met zijn ontwerp voor de Prix de Rome in 1962. Dit was een prijsvraag met als opdracht het ontwerpen van een kinderdorp. Hij kwam met een plan van in elkaargeschoven vierkanten en rechthoeken (“Weet je wat het leuke van een vierkant is? Twee vierkanten vormen een rechthoek!“). Net zoals in het Dogon huis (maar dat wist hij toen nog niet) lagen rond een grote centrale hal kleinere ruimtes die al of niet in combinatie met de centrale hal gebruikt konden worden; flexibiliteit dus. Ondanks de lovende beoordeling van zijn ontwerp, ging de eerste prijs naar Piet Blom die later vooral bekend is geworden door zijn kubuswoningen in Rotterdam (“gekantelde kaas-blokjes op een cocktailprikker”). Deze zijn niet structuralistisch, maar zijn Kashba in Hengelo wel. Twee zeer bekende structuralistische gebouwen zijn ontworpen door Herman Hertzberger: Het kantoor van Centraal Beheer in Apeldoorn (“Even Apeldoorn bellen”) en muziekcentrum Vredenburg in Utrecht. Ook het AMC vertoont kenmerken van het structuralisme, niet van buiten wel van binnen. De constructie en de mens centraal.
De tekening van het kinderdorp ziet er ingewikkeld uit. Om duidelijk te maken wat Van Stigt bedoelde, kunnen we beter kijken naar de personeelskantine van de (toen nog) T.H. Twente uit 1963.
Draagconstructie
Ook hier weer de overlappende vierkanten, maar die waren niet de hoofdzaak. Dat was de kruisvormige draagconstructie die, lekker goedkoop en snel, in een timmerfabriek werd geprefabriceerd. De vierkanten werden door die draagconstructie gevormd. Het gebouw bestaat uit drie basisfiguren (kruisvorm + vierkant) met in het midden een hogere basisfiguur waarvan het vierkant de drie andere vierkanten gedeeltelijk overlapt.
De 4 kruisvorminge draagconstructies De kruisvormige draagconstructie blijft zichtbaar en bepaalt de architectuur van het gebouw. Dat is een wezenlijk kenmerk van het structuralisme: de constructie als bindend element maakt deel uit van de ruimtelijke structuur.“Dit heeft bovendien een praktisch en financieel voordeel,” zegt Van Stigt: “Je kunt met weinig middelen veel doen”. Dit gebouw leverde hem twee prijzen op. Het verhaal komt misschien ingewikkeld en kil-technisch over. Maar wie van Stigt uit het voorgaande heeft leren kennen, weet dat dit niet de bedoeling kan zijn. Hij heeft met zijn opzet van kleine geschakelde elementen bereikt dat het interieur een besloten indruk maakt. Hij wilde een “huiskamerachtige ambiance” voor mensen die de hele dag in helverlichte laboratoria en werkplaatsen werkten. Volgens kenners is hij, mede door zijn keuze van de materialen, daarin goed geslaagd. Van Hertzberger kreeg hij zijn “grootste compliment”: “Wat een ontspannen ruimte!” De mens Van Stigt ten voeten uit maar ook een kenmerk van het structuralisme: “bouwen vanuit de ontmoeting” en “de mens centraal”. Op de foto ziet het er toch heel vriendelijk uit? Verder met vierkantenVan Stigt zag dat het goed was en ging op de ingeslagen weg verder.
Zijn raadhuis in Ter Aar (1968) bestaat uit (weer deels overlappende) vierkanten van 10.80 m (6 x 1,80 m) met tussenruimtes van 5,40 m. Het wordt een “gaaf fijnzinnig gedetailleerd bouwwerk” genoemd dat goed ingepast is in de landelijke omgeving.Het gebouw van de letterenfaculteit in Leiden (1977) zit wel heel vernuftig in elkaar. De basis bestaat uit twee vierkanten van 14.40 m (8 x 1,80 m) die weer gedeeltelijk in elkaar geschoven zijn. Herkent u de “gekantelde” vierkante halletjes uit de vijfkamerflats van Gouden Leeuw? Vier van die basiselementen zijn gegroepeerd rond een binnenplaats. Je kunt ook zeggen dat door de rangschikking dat pleintje ‘vanzelf’ ontstaat.Die acht vierkanten vormen een nieuw vierkant dat het volgende deels overlapt, Inderdaad, de man van de vierkantjes.Je kunt zo als student of personeelslid overal gezellig tussendoor lopen, op een besloten pleintje zitten en alle afdelingen gemakkelijk bereiken. Eenzelfde effect bereikte hij met ruim 640 laagbouwwoningen in Almere Haven (1974); vierkante bouwblokken met afgeschuinde hoeken rond een beschut pleintje waar de mensen elkaar kunnen ontmoeten. Niemand dacht dat het kon, maar Van Stigt slaagde erin om met een krap woningwetbudget kwaliteitshuizen in 26 varianten te leveren, mede dank zij een handig uitgekiend bouwproces. Zo is het eigenlijk ook bij Gouden Leeuw gegaan. Gouden Leeuw
De basisplattegrond van een woontoren bestaat uit vier vierkanten die rond de lifthal in een “molenwiek-configuratie” geschakeld zijn. Ze hebben zijden van 10,80 m (inclusief muren), net zoals bij het raadhuis in Ter Aar. Een vierkant is óf verdeeld in twee L-vormige ruimtes (de tweekamerflats) óf in vier vierkanten van 5,40 m (de vijfkamerflats). Gouden Leeuw is dus volgens de “menselijke maat”gebouwd. De draagconstructie is niet duidelijk zichtbaar als ruimtevormend beeld en draagt dus niet bij tot de architectuur van het gebouw. Van Stigt: “Dat moet ook niet want zo’n kruisvormige constructie als in Twente zou een flexibel gebruik van de woning alleen maar belemmeren”. Voor de rest vindt hij Gouden Leeuw beslist alle kenmerken van het structuralisme vertonen. Ga maar na. De plattegrond is een geometrische configuratie van vierkanten.Flexibiliteit bereikte Van Stigt door de natte ruimtes rond de lifthal te groeperen zodat in de woning veel vrije ruimte over blijft. Vandaar ook de makkelijk weg te halen tussenmuur-tjes in de vijfkamerflats.Het principe van “de mens centraal” kent twee aspecten: de behoefte aan privacy en “het bouwen vanuit de ontmoeting”. Beide aspecten heeft Van Stigt proberen recht te doen. De woongedeeltes van de flats hebben weinig raakvlakken, de natte ruimtes zitten er immers tussen, dus “je kan er in je blootje lopen”. Op de balkons kun je je in een hoekje terug trekken, maar je kunt ook over de afscheiding een praatje met de buren maken. Elkaar ontmoeten kan ook in de centrale lifthal en in de loopstraat; muurtjes en (met opzet) brede vensterbanken nodigen uit om er eens lekker bij te gaan zitten. De bankjes in de loopstraat zijn dus eigenlijk overbodig.
Niet enkel wonen maar vermenging van de functies wonen, recreatie en werken. Door compact te bouwen (“Niemand geloofde dat er zo veel woningen op zo’n kleine oppervlakte konden; ze dachten dat ze geflest werden”) bleef er veel ruimte over voor groen dat door Van Stigt nadrukkelijk voor recreatie bedoeld was. Het werken wilde hij bevorderen door in het complex “atelierwoningen” op te nemen. Die in toren 1 zijn nu in gebruik als tandartspraktijk, wasserette en peuterspeelzaal. In ieder geval zijn de tandartsen en de kapper structuralistisch bezig.Een kenmerk van het structuralisme is ook nog: individuele herkenbaarheid van de eigen woonruimte. Van Stigt had dit willen bereiken met kleuren (paars, licht- en donkerblauw) in de loopstraat bij de toreningangen en in de trappenhuizen, maar dat ging niet door. Na Gouden Leeuw volgde Groenhoven en direct daarna en daarachter een serie woningen in Geerdinkhof, de nummers 500. Deze bestaan, typisch Van Stigt, uit clusters van geschakelde (min of meer) vierkante woningen die een intiem pleintje gedeeltelijk omsluiten. Hier en daar vertonen ze een kenmerk van Gouden Leeuw. Genoeg vierkantjes nuDat vonden sommige collega’s ook die hem in zijn ontwerp voor de Prix de Rome starheid verweten: hij zou met zijn vierkantjes te veel een vorm vastleggen, zonder mogelijkheden tot variaties. Pas jaren later werden zijn ideeën overgenomen door architecten die aanvankelijk tegen waren, zoals Hertzberger. Van Stigt: “Ze zijn erachter gekomen dat juist die schijnbaar starre vorm de enige structuur is waar je alle kanten mee op kunt en die de meeste mogelijkheden tot flexibiliteit biedt!”
“Gouden Leeuw is een goed concept”
In 1969 was de Bijlmer volgebouwd op een klein stukje in het noordoosten na, te klein voor de ‘honingraatflats’. Deze waren de vrucht van een op zich idealistisch concept van licht, lucht, ruimte en een scheiding van functies: werken en verkeer moesten apart van wonen en recreatie. Van Stigt vond en vindt dit een slechte interpretatie van het “Nieuwe Bouwen”, De Bijlmerflats staan weliswaar in het groen, maar om daar te komen moet je eerst een lange galerij af. De bewoners hebben geen vrijheid want iedereen loopt langs. Bovendien “is niets duurder dan galerijbouw”. Hij noemt de eindeloze, eentonige woonwanden een voorbeeld van “horizontalitis”. Ze zijn niet ontworpen door architecten maar door systeembouwers: “De droom van mannen die als student wegens opmerkelijk gebrek aan ontwerpvisie maar naar de afdeling stedenbouw werden afgevoerd”. Bij gemeentelijke diensten als Stadsontwikkeling was men zeer tevreden over de resultaten van de galerijwoningen, maar bij een aantal mensen van Volkshuisvesting en diverse woningbouwverenigingen heerste teleurstelling. Zij kenden Van Stigt en hadden waardering voor zijn werk. Zo kreeg hij van vier corporaties, waaronder Het Oosten en Patrimonium, in 1970 de opdracht om het lege plekje in de Bijlmer te vullen.
“Onze opdracht was om grote, flexibele woningen en zo mogelijk portiek-etage-woningen te maken, om daarmee, met behoud van het recreatiegroen, het assortiment aan woonvormen in de Bijlmer te vergroten. Het was een moeilijke opgave, want wat wij wilden was iets heel anders dan wat men tot dan toe gewend was. Het betekende ook een andere wijze van bouwen en het heeft heel wat uren puzzelwerk gekost om het dan toch nog zo economisch mogelijk te doen”. Dat moest ook wel. want het zouden woningwethuizen in de premiesfeer worden. Van Stigt ontwierp het complex Gouden Leeuw – Groenhoven niet horizontaal maar verticaal, woontorens dus. Want “wat wij doen is het contact herstellen, tussen de mensen onderling maar ook met de begane grond, de natuur”. Als je naar beneden gaat. kun je gelijk naar buiten. En de loopstraat dan? “Onze binnenstraat ligt gelijkvloers, waardoor het directe contact met het groen is hersteld. Net als vroeger in de oude buurten is er weer een directe relatie tussen de woning en de begane grond. Iemand die naar huis gaat passeert pleintjes en loopstraatjes, ziet kinderen spelen, ziet zijn mede-flatbewoners bezig met allerlei dingen. Het voordeel van de patio’s is bovendien dat één moeder vanuit haar woning toezicht kan houden op wel twintig spelende kindjes. “Die pleintjes en patio’s creëerde Van Stigt handig door de torens niet in één lijn te ontwerpen maar verspringend, en de loopstraat daar geknikt langs te laten lopen. Maximale flexibiliteit was voor hem wezenlijk, want jong en oud, gezinnen en alleenstaanden moesten zich kunnen thuisvoelen in hun woning: het huis “als de buik van de moeder”, zoals bij de Dogon.
Hij wilde daarom cascowoningen, maar dat mocht niet. Dan maar die eenvoudig te verwijderen tussenwandjes. Dat mocht eigenlijk ook niet van de “woningwetjongens” want “het moest voor de eeuwigheid staan”. Als praktijkman had Van Stigt grote kennis van materialen, de prijs ervan en de kosten om ze tot bouwelementen te verwerken en op de draagconstructie aan te brengen. Hij maakte een financiële analyse: wat kost een pui, een wand, een galerij vergeleken met een lifthal, en kwam zo tot een “uitgekiend ontwerp”. Het zouden weliswaar grote woningen worden, maar dat gaf niet: de materiaalkosten zijn wat hoger maar de handelingen zijn hetzelfde als bij een kleine woning. Op z’n Van Stigts: “Een grote jurk maken is even moeilijk als een kleine, je hebt alleen wat meer materiaal nodig”. Door de natte ruimtes rond de lifthallen te concentreren bleef er niet alleen veel ‘vrije ruimte’ over maar waren ook minder leidingen nodig. “Men heeft het wel tien maal nagerekend want met verwachtte veel meer”. Men dacht dat het complex te klein was voor systeembouw met geprefabriceerde elementen maar Van Stigt zag dat anders.
“Inderdaad, kleine series onderdelen maken in een fabriek is duur mede vanwege opslag en transport. De oplossing: fabriceer alles ter plaatse! Van Gent’s Bouwbedrijf te Amersfoort was daarin gespecialiseerd en werd zo de logische aannemer.”
Alle prefab betonnen elementen zoals gevelplaten, balkons, trappen, bordessen en ondervloeren werden op de bouwplaats in een ‘veldfabriek’ gemaakt. Ook vond hier de bereiding van het beton in een eigen centrale plaats, evenals de assemblage van de aluminium puien. De aannemer noemde dit een “integraal bouwsysteem met een ver doorgevoerd repeterend karakter“. Het resultaat was meer kwaliteit voor dezelfde prijs als een galerijflat: ruim 41 miljoen. Kostprijs woning; ruim ƒ 50.000. incl. BTW. Zijn de Collectieve Ruimten dan geen grote luxe? Van Stigt: “Het aandeel in de kosten van het totale meerwerk was slechts 1,2 %, inclusief de Collectieve Ruimten”. Het gaat anders dan je denkt. Het komt vaak voor dat architecten tot hun verbijstering ontdekken dat iets anders uitgevoerd wordt (of is) dan het bedoeld is. Van Stigt overkwam dat ook: “Ik wilde de mensen meer buitenruimte geven bij hun woning, maar het beschikbare budget liet dat niet toe”. De tussenwanden waren een compromis, de balkons werden kleiner dan Van Stigt getekend had en de stopcontacten voor scheerapparaten in de badkamers werden wegbezuinigd (“alsof die paar centen wat uitmaken!”). Hij botste nogal eens met de stenge normen van de woningwet. Zo wilde hij deuren met een afwijkende breedte om daardoor ruimtes beter te kunnen indelen.
“Er zijn gemeentelijke diensten die ons wel kunnen schieten, omdat we steeds weer aankwamen met plannetjes die afweken van de standaardmaten”. Op zich heeft Van Stigt niets tegen regels, mits die maar dienstbaar zijn aan een betere kwaliteit. Ze worden echter door instanties star toegepast; “Vroeger zaten de goden op de Olympus, nu bij de overheid”. De flats werden als premiehuurwoningen opgezet. Tijdens de bouw ontstond echter de vrees dat het complex duurder zou uitpakken dan de Bijlmergalerij-flats (men geloofde Van Stigt weer eens niet), dus werden toren 1 en 2 op proef in de verkoop gedaan. ƒ 65.000 voor een tweekamer- en ƒ 85.000 voor een vijfkamerflat (incl. ƒ 10.000 subsidie), dus tel uit je winst. Dat liep niettemin als een trein: “Het halve Wibauthuis kwam er in”. Toen werd aan B.&W. toestemming gevraagd, en verkregen, om ook de woningen in de andere torens te verkopen. Dit had verstrekkende gevolgen voor Groenhoven tijdens de bouw ervan. Er zou een grote markt zijn voor kleine koopwoningen (“zo’n makelaar roept maar wat”), en er werden snel palen bijgeslagen om de extra tussenmuren voor de tweekamerflats te kunnen dragen. Zo komt het dat Groenhoven meer kleine flats bevat dan Gouden Leeuw. Oorspronkelijk was deze variant bedoeld voor studenten. Het eerste plan was om hen te huisvesten in torens van 20 verdiepingen aan de dreef, maar later leek het beter om hen “sociaal te mengen” met gewone burgermensen. Toen de flats te koop werden aangeboden, trok Studentenhuisvesting zich echter terug.
Van Stigt bestrijdt met klem het “fabeltje” dat de woningen in Gouden Leeuw niet verhuurbaar waren omdat de huur te hoog zou zijn. “Ze zijn nooit te huur aangeboden!”. Zie het bovenstaande verhaal. Dat fabeltje heeft Van Stigt wel parten gespeeld. Tegen onterechte ideeën valt nu eenmaal moeilijk op te boksen. Hij kreeg in ieder geval geen nieuwbouwopdrachten meer in Amsterdam, mede omdat hij in de dienst Stadsontwikkeling een felle tegenstander vond. “Ik kreeg geen vervolgopdrachten omdat ik me niet aan hun regels had gehouden van strakke, lange galerijblokken”. Er klinkt spijt in zijn stem als hij dit constateert, aan het eind van het interview. Triest voor hem, jammer voor Amsterdam. Hij heeft echter deze stad verrijkt met een groot aantal fantastische, vooraf vaak voor onmogelijk gehouden, renovatieprojecten. “Kennis van cultuur is geen ballast, maar heeft mijn functioneren in het vak als architect verrijkt”.
Dit is een enigszins aangepaste versie van het interview dat in 1999 werd gepubliceerd in het blad ‘Voor de leeuwen’, een periodiek voor de bewoners van Gouden Leeuw.Dat interview is gemaakt door Hans van Riet, destijds voorzitter van de VVE, met hulp van Koos Gils, inmiddels helaas overleden. Van Stigt mag nog eens een extra ‘gelijk krijgen’ optekenen. De meeste van de galerijflats, “het moest voor de eeuwigheid staan”, in de Bijlmer zijn inmiddels gesloopt. Enkele andere gaan binnenkort plat en nog weer anderen kregen een ingrijpende renovatie. Terwijl Gouden Leeuw en Groenhoven fier overeind staan en in toenemende mate bewonderd worden vanwege architectuur en leefklimaat. Terwijl de galerijflats als ‘woonkazernes’ werden betiteld en als voorbeeld gelden voor een mislukte bouwstijl zijn Gouden Leeuw en Groenhoven genomineerd als ‘jong monument’.